De grote hoefijzerneus (Rhinolophus ferrumequinum)
Biologie en ecologie
Met een gewicht tussen 15 en 34 gram en een lengte van 33 tot 40 centimeter is de grote hoefijzerneus de grootste van de vijf soorten hoefijzerneuzen die voorkomen in Europa.
Net zoals zijn kleine broer, de kleine hoefijzerneus, houdt hij zijn winterslaap vooral in ondergrondse holten waar de temperatuur stabiel is (tussen 7 en 9°C), waar hij vaak in min of meer losse groepen aangetroffen wordt. De grote hoefijzerneus hangt vrij aan de gewelven of wanden van holten, opgerold in zijn vleugels.
Vanaf half april verspreiden de grote hoefijzerneuzen zich om naar hun zomerverblijfplaats te trekken. De wijfjes nestelen zich op de warme zoldering van grote gebouwen. Wanneer ze tussen 3 en 5 jaar oud zijn, brengen ze hun eerste jong ter wereld. Al vanaf de derde dag is het jong in staat om zich met zijn hoofdje naar beneden te laten hangen, vastgeklampt aan zijn moeder. Na 4 of 5 weken zal het kleintje zo goed als zelfstandig zijn. Tot zolang verzamelen de jongen zich in een compacte groep terwijl hun moeders op jacht gaan. Soms ontfermen een paar volwassen dieren zich daarbij over de groep jongen.
Een tiental minuten na zonsondergang vliegt de grote hoefijzerneus naar zijn jachtterrein, in een straal van 2,5 km rond zijn kraamkamer. Net zoals de kleine hoefijzerneus gebruikt hij bomenrijen en hagen om zich te oriënteren. Tegelijk vormen die hagen ook uitgelezen jachtterreinen, waar de grote hoefijzerneus vrij selectief op zoek gaat naar grote prooien (hoofdzakelijk vlinders en kevers). Naast weilanden die door dichte hagen begrensd zijn, houdt de grote hoefijzerneus ook van een mengeling van verschillende milieus: randen van loofbossen, open ondergroei, open stukken afgewisseld met struikgewas... In zo'n lappendeken vindt de grote hoefijzerneus hangplaatsen vanwaar hij zijn jachtterrein kan overzien, zijn prooien kan verorberen of even kan uitblazen.
Huidige status
De grote hoefijzerneus wordt beschouwd als een "ernstig bedreigde" soort omdat het aantal exemplaren op 50 jaar tijd drastisch gedaald is en nog slechts 30% bedraagt van de populatie in de jaren 1950-60. De soort is volledig verdwenen in Vlaanderen en Nederland en de Waalse populatie telt nog slechts zo'n 500 à 1000 exemplaren.
Het gebied van het LIFE-project kent een tiental kraamkolonies met een honderdtal exemplaren maar onderzoek tijdens de wintermaanden doet vermoeden dat er nog andere kolonies te ontdekken vallen binnen het gebied van het project.